
Wanneer je man meldt dat hij een nieuwe hobby heeft gevonden dan is dat het moment dat je héél goed op moet letten. Want… bij mannen van boven de vijftig betekent een ‘nieuwe hobby’ doorgaans één van deze drie dingen:
- een plotselinge liefde voor triatlons en eiwitshakes,
- een interesse in vrouwen die niet zijn vrouw zijn, of
- een besteding van geld op een manier die meer ruimte inneemt dan zijn huwelijk.
In mijn geval was het optie 3. Mijn man verzamelt bordspellen. Dat niet alleen… hij speelt ze ook. Fanatiek. Devotioneel. Maniakaal. Als een monnik, met miniaturen, fiches en een insteekmap vol kaarten waar geen koffie op gemorst mag worden, want “deze editie is niet meer te krijgen”.
Laat ik het u zo zeggen: het begon met een doos, en eindigde met een ‘Way of Life’.
Mijn man is bekeerd tot het ware geloof… zegt ie: “Ik heb eindelijk een hobby die ik leuk vind!”
“Halleluja!”
De eerste symptomen
In het begin viel het allemaal nog mee. Een onschuldige doos Stenen Tijdperk. Een uitklapbord, kaarten, wat houten blokjes. Een dobbelsteen of zes, zeven.
Ik dacht: “ach, dit is beter dan motorrijden, karpervissen of een affaire met de buuf”.
Zoals elk virus begon het klein. Maar al snel begonnen de dozen zich te vermenigvuldigen. Op raadselachtige wijze, alsof ze zich ’s nachts voortplantten wanneer ik sliep. Wanneer ik met mijn ogen had geknipperd waren ze met meer. Het leken wel konijnen. Ze kwamen van obscure webshops, Duitse marktplaatsen en iets wat hij “Kickstarter” noemt — een soort digitale bedevaartplaats voor mensen die graag geld uitgeven aan dingen die nog niet bestaan.
Lang geleden stonden er vijf dozen in de kast. Toen twaalf. Toen 67. Ze stonden overal. Zelfs in het toilet. Ik zweer het! Op een dag vond ik in de magnetron een spel over postkoetsen in het Ottomaanse rijk. Mijn man vond dat logisch, want “Die doos komt uit de kringloop en was een beetje vochtig”.
De diagnose: Ludo-abnormalis
Mijn man is dus een verzamelaar, maar geen gewone. Hij is er een van het allerergste soort. Hij is er een met ‘completitis’. Dat is een aandoening waardoor je ’s nachts wakker ligt wanneer je een omissie hebt in een serie of reeks.
Hij houdt geen lijstjes bij van wat hij heeft — hij maakt complete statistische overzichten. Hij gebruikt spreadsheets, kleurcodes en iets dat hij ‘Shelf of Shame’ noemt: spellen die hij gekocht heeft, maar nog nooit heeft gespeeld. Die plank is een befraafplaats met kartonnen dozen, met elke titel als een zucht.
“Ik ben er nog niet aan toegekomen,” bezweert hij dan met een mengeling van schuld en hoop. “Echt… ik ga het heus wel spelen!”.
Wanneer ik hem confronteer met de bizarre absurditeit van zijn hysterie dan heeft hij altijd wel een voorbeeld van een of andere gek die hem overtreft… zoals bijvoorbeeld Neil Scalan.
“Ik? Veel Spellen? Kom nou! Dat valt echt wel mee hoor. Ik weet van iemand die meer dan 3500 verschillende Monopoliespellen heeft!”.
En dan ben je dus uitgeluld.
Ik wel tenminste.
Rituelen en rampen
Heel soms probeert hij mij in zijn wereld te interesseren. Dan laat hij me de illustraties zien. “Kijk nou toch eens hoe mooi getekend dit is!” zegt hij over een spel dat zich afspeelt in het belastingstelsel van 16e-eeuws Genua. “Dit is van Dennis Lohausen… dé Dennis Lohausen… Den-nis-Lo-hau-sen!”.
En ik? Ik denk aan wat ik had kunnen worden als ik 35 jaar geleden niet “Ja” had gezegd tegen een slanke man met hondstrouwe diepdonkere ogen en een vriendelijk gezicht… en met een onverklaarbare fetisj voor houten poppetjes.
Het spelen van die spellen is een bizar ritueel. Niet zomaar ‘een spelletje doen’. Nee, het is een sacrale bijeenkomst, een strategisch symposium met handleidingen van veertig pagina’s, uitklapbare borden en een initiële opzettijd van gemiddeld een uur. Per speler.
Het is een kerkdienst. Ik zweer het… een kerkdienst! Vooral de speeldag op vrijdag, wanneer de gelovigen van de ware bordspelcongregatie hier in dit huis bij elkaar komen. Die mannen zijn trouwe volgelingen van het nieuwe spellenevangelie (dat ze zelf verkondigen). Zij volgen de ware leer en staan anderen bij op weg naar bekering.
Eén keer heb ik met hen meegedaan. Het spel heette Terraforming Mars. Ik dacht: gezellig, een beetje planeetjes bouwen. Twee uur later was ik bezig met zuurstofbeheer, had ik ruzie met de hond omdat hij op een ‘vijandig terrein’ lag, en wist ik dat mijn huwelijk nooit meer hetzelfde zou zijn.
Vrienden, vijanden en veldslagen
Nu ik het er toch over had… die vrienden zijn allemaal hetzelfde. Best aardige mannen die een verbeten blik in de ogen krijgen zodra iemand een zet verkeerd uitvoert. Ze dragen T-shirts met teksten als “Don’t Meeple With Me” en “Power to the Meeple”.
Ze komen hier samen aan het tot bordspelarena verbouwde gedrocht dat ooit een prachtige stamtafel was. Drie vierkante meter waar je op oudejaarsavond met twaalf mensen aan kon eten, waar diepfilosofische gesprekken aan gevoerd zijn, waar duizenden flessen wijn aan zijn leeggedronken, waar je de weekendedities van het NRC én de Volkskrant náást elkaar kon uitvouwen. Die tafel.
Die tafel die nu een rand met foeilelijke hangplanken heeft waarop de mannen hun ellebogen kunnen neerzetten zodat ze hun opstelling niet omstoten. Met gaten voor hun bekers koffie.
Soms zie ik ze urenlang zwijgen, alleen onderbroken door iemand die iets mompelt als: “Je weet dat als jij die actie uitvoert, hij straks met z’n wijnkaarten over de brug komt, hè?” Dan knikt iedereen somber, alsof er net een diplomatieke crisis is uitgebroken tussen Moldavië en Liechtenstein.
Ik zorg voor koffie, zeg wat vriendelijks tegen de mannen en ik trek me terug met een boek en probeer te vergeten dat er twintig euro aan verzendkosten is betaald voor een plastic miniatuur van een monnik met een harp. Of ik vlucht het huis uit en ga een dag uithuilen bij mijn oude moeder. Ze is 90. Met haar speel ik Rummikub. Hoe lang nog?
Het zwarte gat
Het probleem is: een hobby als deze heeft geen bodem. Er is geen einddoel, er is nooit ‘genoeg’. Elke nieuwe uitbreiding opent de deur naar drie andere. Een spel is niet, nooit af — elke doos is het begin van een nieuwe franchise.
“Ik wil graag wat meer variatie in spelmechaniek,” mompelde hij laatst. Ik heb hem aangekeken zoals je een hond aankijkt die een poging doet tot vioolspelen. “Variatie in wat?” vroeg ik, “Heb je het nu over ons imaginaire seksleven?”.
Hij had het over workerplacement versus deckbuilding. Ik dacht aan de tijd dat we gewoon nog samen een wandeling maakten zonder dat hij ineens zei: “Dit weggetje doet me denken aan een tegel uit Carcassonne.”
Want ook onze vakanties zijn veranderd in excuses om naar buitenlandse spellenbeurzen en -winkels te gaan. Ik dacht bijvoorbeeld, toen we naar Brugge gingen, dat dit was voor de geschiedenis en de chocolade. Hij ging voor De Brugse Uitbreiding Met Exclusieve Bourgondische Kaarten of zo. Ik wil gewoon een museum. Hij wil naar een winkeltje met alle spellen van een Mexicaanse uitgever en ‘sleeves in vijf maten’. Bij ‘sleeves’ denk ik aan kinky lingerie.
Ik leef van teleurstelling naar teleurstelling.
Liefde in tijden van karton
En toch. Toch hou ik van hem. Niet ondanks die krankzinnige, allesverslindende hobby. Maar ook een béétje juist daarom. Want tussen de spelregels, de tokens, en de eindeloze discussies over of iets een ‘legale zet’ was, zit ook een man met een vonkje in zijn ogen. Een man die oprecht gelukkig wordt van een goed ontworpen spel. Die lacht als een kind als hij wint (zelden) of verliest (vaker), en dan zegt: “Nog een keer?”, wat me doet denken aan de tijd dat we nog… maar dat terzijde.
Hij is niet zomaar verslaafd aan karton. Hij is compulsief gepassioneerd. Maar passie — hoe irritant ook in de praktijk — is zeldzaam in deze wereld.
Ik zal nooit zijn taal spreken. Ik zal geen liefde voelen voor dobbelstenen met meer dan zes zijden, of voor een kaart die “ketst op een interactie met een gebouwtype uit de derde fase”. Maar ik zal hem ook niet vragen om te stoppen. Want ergens, in de speldozen en de stoffige regels, leeft een stukje van wie hij is. En wie ben ik om hem daarvan te beroven?
Bovendien… telkens wanneer hij een nieuwe uitbreiding koopt, mag ik van mezelf een nieuwe bril uitzoeken in een kleur die ik nog niet heb. Of een paar kekke schoenen. Dat is ook een soort spel. Mijn spel.
Oh, en over breien gesproken… een vriendin van mij is getrouwd met een man die een hele goede baan heeft bij een verzekeringsmaatschappij. Toen die in zijn midlifecrisis terecht kwam kocht ie ineens een Harley en werd ie lid van zo’n club. Maar als ie ’s avonds thuis is, bij Anja, dan breit ie paarse truien. Want dat is haar lievelingskleur.
Kijk… dan bof ik nog, vind ik.



Geef een reactie